CORRIE ten BOOM

HET VITAMINE FLESJE

Corrie ten Boom, een Nederlandse evangeliste, was in de oorlog door de Duitsers gevangen genomen. Samen met haar zuster Betsy kwamen ze in een kamp terecht. Daar was het leven bijna onleefbaar. Maar Corrie had drie dingen mee kunnen smokkelen, n.l. een vestje voor haar zus, die zo gauw hoestte, haar Bijbel en een flesje vitamine D. Die Bijbel was een grote troost. Niet alleen voor Corrie en haar zus, maar voor heel veel vrouwen in hun afdeling. Van het flesje vitamine deelde Betsy maar steeds uit aan iedereen die koortsig en ziek was. Dat werden er steeds meer.

't Was maar een klein bruin flesje met een smal tuitje, waaruit maar een druppel tegelijk kwam. Je kon niet zien hoeveel er nog inzat, want het glas was dik en ondoorzichtig. 'Betsy,' zei Corrie, 'bewaar het nou toch voor jezelf. Je hebt het zelf zo hard nodig.'

Maar Betsy zei: 'In de Bijbel staat ook geschreven over een profeet Elia, die door een vrouw geholpen werd. Haar olie raakte niet op.'

Dus gingen ze maar door. Elke dag kregen tien, twintig mensen een druppeltje. Corrie snapte maar niet hoe het kwam, dat er steeds weer een druppeltje vitamine uit het flesje kwam. Het zou al lang leeg moeten zijn. Pas toen iemand vitaminetabletjes voor hen meebracht, raakte het leeg. Ze hadden het ook niet meer nodig. Corrie hield het flesje nog ondersteboven en schudde... maar er zat niets meer in. Zo heeft God voor hen gezorgd.

DE RAAD VAN CORRIES VADER

Toen Corrie ten Boom jong was, werd ze verliefd op een jongeman, echt stapelverliefd. Hij maakte het echter uit en trouwde met een van haar beste vriendinnen. Ze vond dit verschrikkelijk. Niets is erger dan afgewezen te worden - dat een ander gekozen wordt in jouw plaats. Toen ze thuiskwam, zei haar vader iets heel wijs tegen haar: 'Corrie, je liefde is geblokkeerd en hij is met iemand anders getrouwd. Je kunt twee dingen doen met geblokkeerde liefde. Je kunt het vanbinnen oppotten, en dan zal het je vanbinnen opvreten - óf je kunt het er op een andere manier laten uitkomen naar iets of iemand anders, het richten op de behoeften van andere mensen. Je kunt een leven vol liefde hebben, door tegemoet te komen aan de noden van anderen.' Zoals u weet, heeft ze daarvoor gekozen.

 

GEEN TIJD VOOR GETOB

„Ik ben ervan overtuigd dat niets ons kan scheiden van Gods liefde, die in Christus tot uiting komt. De dood niet, het leven niet, engelen niet, regeringen niet, de dingen van vandaag niet, de dingen van morgen niet, nee, er is geen enkele kracht die dat kan. Hoe hoog we ook gestegen of hoe diep we ook gezonken zijn, niets in de hele schepping kan ons buiten het bereik van Gods liefde houden." ( Romeinen 8:38-39 HLW)

We waren in Afrika. Gevangenen dansten. Het ritmisch getrommel schiep een sfeer van demonische duisternis. De uitdrukking op de gezichten van de dansers maakte me bang. Het was alsof ze zichzelf opzweepten totdat ze in trance waren, bezeten door duistere machten. Hun uitroepen beïnvloedden de andere dansers, waardoor de duistere somberheid in hun ogen ieder ogenblik groter werd.

Deze mensen waren misdadigers. Ze wisten wat het was om door de hel zelf tot iets te worden aangezet. Naast mij zaten drie zwarte gelovige broeders, die me naar deze plaats, diep in het oerwoud, hadden gebracht. Ik zou hier spreken. We wachtten op de gevangenis-directeur. Eindelijk kwam hij. Hij was een vriendelijke man. Ik kon zien dat hij wist hoe hij de mensen moest laten gehoorzamen. „Ik ben zo blij dat u gekomen bent om voor mijn mannen te spreken," zei hij. Hij klapte in de handen en riep: „Ophouden met dansen! Ga zitten en luister naar wat juffrouw Ten Boom jullie te zeggen heeft." Ik zag woede oplichten in hun ogen. Het was moeilijk voor deze mannen om zich los te maken van de geesten die hen in de ban hadden. Ongeveer vierhonderd mannen gingen voor me zitten, en ongeveer tweehonderd stonden achter me. Ik zag onder die zeshonderd geen enkel vriendelijk gezicht. Ik keek naar mijn drie zwarte broeders en voelde me niet erg op mijn gemak, omdat er geen enkele blanke bij was. Ik onderschatte deze mannen schromelijk, zoals ik later duidelijk merkte.

Zachtjes bad ik: „Heer, ik weet dat zij die met mij zijn, groter in aantal en sterkte zijn dan zij die tegen mij zijn. Laat uw nooit falende liefde mijn hart en mond vullen en ook de man die mijn tolk moet zijn." Ik sprak vrij lang tot deze gevangenen en zag hoe de uitdrukking op hun gezicht veranderde, toen ze me hoorden zeggen: „Jezus had jullie lief, toen Hij aan het kruis stierf voor de zonden van de hele wereld." Nog nooit had ik zo'n drastische verandering in mensen gezien. Ze kwamen uit de duisternis in het licht; uit de duisternis van de hel in het licht van de hemel. Toen we bij het hek stonden te wachten op een bewaker met de sleutel, kwam een gevangene naar me toe. Hij nam mijn hand en zei iets. Mijn tolk vertaalde: „U bent bij ons gekomen omdat Gods liefde in u is. Wij danken u. Wij danken Hem!"

We zaten op elkaar gepropt in de kleine auto en reden over het oneffen pad door het oerwoud naar Kampala. Zodra we in de auto zaten, begonnen mijn drie broeders te zingen en de Heer te loven. Ik zat voorin, vlak naast de chauffeur. De andere twee mannen konden nauwelijks op de smalle achterbank zitten. Maar dat we haast geen ruimte hadden, kon hen er niet van weerhouden te zingen en de Heer te prijzen, terwijl we door het dichte oerwoud reden. Wat zullen we er wonderlijk uitgezien hebben, hobbelend over het bospad, van rechts naar links slingerend om gaten en plassen te omzeilen, terwijl we met luide stem zongen en de Heer loofden!

Ik zag voor me een man langs de weg staan, het wiel en de band van een auto tegen zijn benen. De chauffeur stopte en riep langs me heen: „Wat scheelt eraan, vriend?" „Breng me, alsjeblieft, naar Kampala," smeekte hij. „Mijn band is gesprongen en mijn wiel is kapot." Wat jammer dat we geen plaats hebben, dacht ik. Maar mijn opgewekte zwarte broeders zagen geen enkel probleem. „Natuurlijk," riepen ze tegelijkertijd. „Stap in. We helpen onze broeders graag in de naam van Jezus."

De man liep naar de andere kant van de auto en ging voorin zitten, tussen de chauffeur en mij. Terwijl hij om de auto heen liep, leunde een van de mannen achterin naar voren en fluisterde: „Bid met ons, tante Corrie, dat we hem tot de Heer zullen brengen, voordat we in Kampala zijn."
Hoe ze hem erin propten, zal ik nooit weten, maar we waren al gauw weer op weg. De man zat ingeklemd tussen de chauffeur en mij, terwijl hij dat grote, roestige wiel en de vuile zwarte band op zijn schoot had. De mannen begonnen weer te zingen en de Heer te loven op de maat van het gehobbel. De chauffeur begon met de man te praten in zijn eigen taal en deze ging er enthousiast op in. Ik kon niet verstaan wat ze zeiden, maar ik wist dat hij over de Heer Jezus met hem sprak. Ik bad, te rwijl ik naar de weg keek.
Plotseling keek de passagier naar de chauffeur en zei iets. Een van de mannen achterin vertaalde yoor me. De passagier vroeg of hij de chauffeur kende. Hadden ze elkaar niet al eens ontmoet?
„Jazeker," antwoordde de chauffeur, „verleden jaar waren jij en ik in dezelfde gevangenis, waar we net met juffrouw Ten Boom vandaan komen. Weet je, toen diende ik de duivel. Nu dien ik Jezus Christus. En Hij gebruikt me om andere zondaren te redden. Hij wil jou ook gebruiken." De man met het grote wiel op zijn knieën luisterde aandachtig. Even later nam hij Jezus als zijn Heiland aan. Ik wilde met de mannen de Heer danken, maar ik maakte me veel te veel zorgen over de weg en de manier waarop de chauffeur van de ene kant naar de andere slingerde. „We zullen vast allemaal verongelukken," dacht ik angstig.

Toen zagen we voor ons een vrouw met twee kinderen langs de weg staan. „Laten we haar een lift geven en ook tot de Heer brengen," riep een van de mannen. Meende hij dat werkelijk? Er was absoluut geen plaats meer! De auto stopte en even koesterde ik de hoop dat ze met haar zouden spreken op de plaats waar ze stond, en dan zouden doorrijden. Maar, nee, ze maakten haar duidelijk dat ze ook in de auto moest stappen! Toen ze met haar twee kinderen achterin gin g zitten, zag ik van onder haar rok een derde kind te voorschijn komen. Op de ene of andere manier gingen ze er allemaal in. Een van de kleine kinderen kroop over mijn schouder en ging op mijn schoot zitten. Ik voelde mijn benen niet meer. Nooit eerder had ik in zo'n volgeladen auto gereden, en dan nog wel op zo'n verschrikkelijke weg.

We reden weer verder. De auto slingerde van rechts naar links en van links naar rechts, botste tegen stenen en takken, die langs de weg lagen en zweefde over wankele bruggetjes. Maar die zwarte mannen waren geweldig blij, omdat ze geloofden dat de Heer die vrouw naar die plek had gebracht, zodat ze haar konden oppikken en van Hem konden getuigen. Deze keer namen de mannen alle vier — ook de man met het grote wiel op zijn schoot - druk deel aan het gesprek en ze vertelden de vrouw over de Heer Jezus. Plotseling begonnen ze alle vier te zingen: „Tuku tenderesa Jesu", een Afrikaans loflied. De vrouw had Jezus als haar Verlosser en Heer aangenomen.

We kwamen tenslotte in Kampala aan en slingerden door het verkeer, terwijl de mannen nog steeds zongen en met hun handen de maat sloegen tegen de zijkanten van de auto. Onze medereizigers verlieten ons — de man met het grote wiel en de vrouw met haar drie kinderen - rnaar niet voordat mijn vrienden hun namen hadden genoteerd, zodat ze met hen in contact konden blijven.

Toen brachten ze mij naar het adres waar ik logeerde . Nadat ze weg waren, was ik een hele poos bezig mijn benen te wrijven, om het bloed weer te laten circuleren en te proberen enig inzicht te krijgen in de gebeurtenissen van die middag. Terwijl ik, de voorzichtige Europese vrouw, me zoveel zorgen had gemaakt over die vreselijke gevangenis, de afschuwelijke weg, de oude auto en de ongemakken en gevaren van de reis, hadden mijn zwarte broeders geen tijd gehad om zich bezorgd te maken. Ze waren bezig geweest God te loven en het Goede Nieuws door te geven aan degenen die God op hun weg zond. Ze zagen de mensen langs de weg niet als een probleem, maar als even zovele kansen.

Misschien, dacht ik, terwijl ik op mijn bed lag om mijn pijnlijke lichaam te laten ontspannen, als ik minder tijd zou gebruiken om me bezorgd te maken of de auto wel zou rijden, of de weg bestraat was en of de bruggen het zouden houden — en mezelf zou verdiepen in de lofprijzing en het dienen, zoals deze Afrikaanse broeders -zou ik niet alleen langer leven, maar ook rijker. Terwijl ik bezorgd was geweest of ik mijn bestemming wel zou bereiken, waren zij vol vreugde dat ze langs de weg mensen ontmoetten. Het bereiken van hun bestemming leek haast onbelangrijk, vergeleken met het loven van God en het feit dat zij Hem onderweg konden dienen. Misschien is de weg waarlangs we reizen, en de houding die we aannemen, gedurende de reis door het leven, belangrijker dan het bereiken van onze bestemming. Of zou het zo zijn dat in Gods ogen de weg eigenlijk de bestemming is ?

Jezus zei: „Ik ben de Weg —ja — en de Waarheid en het Leven..." (Johannes 14:6).

 

IN LONDEN

God is net zo bereid om in een hart binnen te komen,
zoals licht een kamer binnenstroomt
die zich opent voor zijn stralen.
-Amy Carmichael-

In Londen werd ik geroepen naar een zenuwinrichting. Er was hier een vrouw, die slachtoffer was van haat. Zij had altijd in Palestina gewoond. Haar man was goed geweest voor de Joden en 't waren juist die Joden, die een bom op hun huis hadden gegooid. Toen zij bijkwam en zag, dat haar man gedood was, opende zij haar hart voor haat.

Wat er nu nog van haar over is, is een wrak. De hele dag besteed ze om de kranten te lezen teneinde te zoeken of ergens iets staat over de Joden. Als er iets ergs met hen gebeurd is, is ze gelukkig.

Arme vrouw!

Als ze binnenkomt, kijkt ze me wantrouwend aan. Ik bid om wijsheid en liefde.

"Ik weet wel wat u zeggen wilt: Ik moet bidden", begint ze uitdagend. "Maar ik kan niet bidden."

Ik zeg niets en dan vervolgt ze: "Ik weet wel, wat u verder zeggen wilt: Ik moet de haat uit mijn hart wegdoen, dan kan ik weer bidden."

"Wie heeft u dat gezegd?"

"De kapelaan."

"Dan is die kapelaan zeker nog erg jong en weet hij niet hoe sterk de duivel van de haat is. Jij en ik weten 't.

Eens was ik met mijn zuster in het concentratiekamp. Als men mij wreed behandelde, vond ik 't niet zo moeilijk; maar als ik zag dat ze mijn zuster wilden slaan, omdat ze te zwak was om zand te scheppen, dan probeerde haat in mijn hart binnen te komen. Toen heb ik een wonder beleefd. Jezus had in mijn hart Zijn liefde gebracht en er was geen plaats meer voor haat. 't Enige wat u kunt doen is om voor die liefde uw hart te openen. Die liefde is er. Als 't donker is in deze kamer, terwijl buiten de zon schijnt, moet ik dan het donker wegvegen? Welnee, ik moet de gordijnen opendoen. Zodra het licht binnenkomt, verdwijnt het duister."

Wij knielen beiden neer en ik bid: "Heer Jezus, hier zijn wij, zwak. Veel zwakker dan de duivel van haat. Maar U bent sterker dan de duivel van haat en nu openen we onze harten voor U en wij danken U, dat U bereid bent binnen te komen, zoals de zon bereid is om een kamer te doorstralen, die voor haar licht geopend is."

Een week later is de vrouw ontslagen uit de zenuwinrichting. Haar hart is vol van de liefde Gods.

naar Artikelen

© Terebinten der Gerechtigheid - Jesaja 61:3